Naar boven ↑
1.374 resultaten

Rechtspraak

PR 2022-0058

Pensioenschade PMT na waardeoverdracht verzekeraar gevolgd door korting gedeeltelijk verjaard; schade nog niet bekend vóór pensioendatum

Pensioenaanspraken van werknemer zijn vanuit NN via collectieve waardeoverdracht overgedragen aan PMT. In de brief van NN stond onder meer dat de overdracht geen financiële gevolgen heeft. Vervolgens heeft PMT het pensioen gekort met 6,3% in 2013 en met 0,4% in 2014. N.a.v. het arrest van 8 mei 2018 (ECLI:NL:GHDHA:2018:958) heeft eiser op 28 oktober 2018 PMT aangeschreven de pensioenkortingen te compenseren. PMT wijst dat af omdat het arrest een uitkeringsgerechtigde betrof. Met PMT is de kantonrechter van oordeel dat thans nog niet vast te stellen valt of eiser wel schade zal lijden of niet. Naar het oordeel van de kantonrechter was februari 2013 het moment dat bij eiser een bel had moeten rinkelen, dat de verlaging van zijn pensioen wellicht in strijd was met hetgeen PMT hem in de brief van 27 november 2007 had bevestigd over de financiële gevolgen van de overgang van zijn pensioenrechten van NN naar PMT. Daarmee is de verjaringstermijn van vijf jaar op dat moment aangevangen. De verjaringstermijn is aangevangen in februari 2013 en dus geëindigd in februari 2018. Eiser heeft zich pas in oktober 2018 bij PMT gemeld en dat is dus nadat de vordering, althans wat betreft de pensioenkorting van 6,3% uit 2013, verjaard was. De aanspraak van eiser op ongedaanmaking van de pensioenkorting van 0,4% uit 2014 is echter nog niet verjaard. Eiser heeft echter (nog) geen schade geleden volgens de kantonrechter. Eiser heeft onvoldoende gesteld dat de pensioenkortingen uit 2013 en 2014 onomkeerbaar zijn, bijvoorbeeld omdat de toezegging van PMT uit 2007 dat de overdracht van de pensioenaanspraken geen financiële gevolgen heeft ook inhoudt dat eiser niet de vruchten kan plukken van toekomstige indexeringen bij PMT. Alleen dan zou er sprake zijn van reeds werkelijk geleden schade, die niet meer hersteld kan worden. Nu eiser daarvoor onvoldoende heeft gesteld, zeker nadat PMT op dat punt verweer heeft gevoerd, zal de vordering van eiser ook wat betreft de pensioenkorting van 0,4% uit 2014 worden afgewezen.
Rechtbank Den Haag (Locatie Den Haag), 11-01-2022

Rechtspraak

PR 2022-0057

Werkgever heeft niet redelijk gehandeld bij opzegging uitvoeringsovereenkomst omdat voorzienbaar was dat werknemer indexatieschade zou oplopen

Werknemer heeft tot aan einde arbeidsovereenkomst per 1 februari 2009 deelgenomen aan een eindloonregeling. Werkgever heeft de uitvoeringsovereenkomst beëindigd. Van 2006 t/m 2015 is de pensioenuitkering geïndexeerd. In 2017 is hem meegedeeld dat er onvoldoende middelen waren om zijn pensioen te indexeren. Werknemer verzet zich daartegen. De rechtbank wees zijn vorderingen af. Het hof oordeelt dat het voor werkgever voorzienbaar was dat er door het niet verlengen van de UVO 2011 geen indexeringen meer zouden plaatsvinden op het ingegane pensioen van werknemer. Het was voor werkgever dus ook voorzienbaar dat werknemer wezenlijke schade zou lijden als gevolg van zijn hiervoor bedoelde besluiten. Bij deze stand van zaken had van werkgever mogen worden verlangd zodanige afspraken te maken met Zwitserleven over toekomstige toevoegingen aan de bestemmingsreserve, waaronder een vervanging voor de niet meer te verlenen kwantumkorting en de volledige winstdeling en zonder afroming door administratiekosten, dat het ingegane pensioen van werknemer met ingang van 1 januari 2016 in dezelfde mate, respectievelijk met dezelfde consistentie als bedoeld in artikel 95 Pw, zou kunnen worden geïndexeerd, alsof werkgever de eindloonregeling met ingang van die datum voor al zijn werknemers onder dezelfde voorwaarden als in de jaren voor 2016 zou hebben voortgezet bij Zwitserleven. Werkgever heeft niet gehandeld conform de eisen van redelijkheid en billijkheid.
Europe (Locatie Den Haag), 18-01-2022

Rechtspraak

PR 2022-0049

Geen schending goed werkgeverschap bij informatie aan de deelnemer over pensioen

Werknemer was in dienst bij Bavaria. Hij is arbeidsongeschikt verklaard. Er is veelvuldig en uitvoerig gecorrespondeerd tussen werknemer, Bavaria en het pensioenfonds over zijn pensioen. De kantonrechter heeft een deskundige benoemd om onderzoek te doen. De vorderingen zijn na deskundigenrapport afgewezen. In hoger beroep zijn rapporten van de pensioenadviseur en het pensioenfonds ingebracht die leiden tot een hogere pensioenuitkomst voor de deelnemer. De werkgever kan zich daarin vinden. Het hof merkt in het kader van artikel 7:611 BW op dat het niet zo is geweest dat Bavaria heeft volstaan met een verwijzing naar het pensioenfonds. Zij heeft uitgezocht wat er was mis gegaan, waartoe zij op grond van goed werkgeverschap gehouden was. Dat betekent echter niet dat Bavaria ook rechtens verplicht was om vervolgens duidelijkheid te geven over de hoogte van de pensioenaanspraken en pensioenrechten van werknemer (waarvoor specifieke deskundigheid nodig is). Waarom Bavaria in strijd met het beginsel van goed werkgeverschap zou hebben gehandeld heeft werknemer onvoldoende verduidelijkt. De vorderingen van werknemer tot betaling van buitengerechtelijke kosten worden grotendeels afgewezen (m.u.v. kosten voor actuariële rapportage van €1.210). De vordering van de werkelijke advocaatkosten van € 147.646,89 wijst het hof af. Er is geen misbruik van recht of onrechtmatigheid.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 15-02-2022