Naar boven ↑

ALGEMENE MEDEDELING

In de loop van januari 2025 wordt deze online omgeving geïntegreerd in Boomportaal (www.boomportaal.nl), waarna deze omgeving wordt opgeheven. Vanaf dat moment linkt deze URL automatisch door naar Boomportaal.

1.659 resultaten

Rechtspraak

PR 2023-0125

Vrijwillig bij ABP aangesloten werkgever gehouden om met terugwerkende kracht premies te betalen voor slapers met WW uitkering

Het gaat in dit geding om de vraag of gedaagde, als vrijwillig bij het pensioenfonds van ABP aangesloten werkgever, gehouden is om met terugwerkende kracht, over de periode vanaf 1 juli 2013, pensioenpremies te betalen voor gewezen werknemers die na de beëindiging van hun arbeidsovereenkomst met gedaagde, een WW-uitkering hebben ontvangen. Voor zover de door ABP ingestelde vordering mede betrekking heeft op pensioenpremies die zij voor haar (reguliere) werknemers verschuldigd is, heeft gedaagde (dat deel van) de vordering niet weersproken. Partijen twisten uitsluitend over de kwestie van de zogeheten WW-pensioenpremies. Bij de beoordeling van het geschil gaat het erom of gedaagde er – tot eind 2016/begin 2017, toen ABP de naheffing vanwege premieachterstand aankondigde – gerechtvaardigd op heeft vertrouwd dat verdere premiefacturering achteraf achterwege zou blijven. Gedaagde heeft betoogd dat zij er jarenlang van uit is gegaan, en mocht gaan, dat zij aan haar premiebetalingsplicht voor haar gewezen werknemers voldeed door alleen die WW-pensioenpremies te voldoen die ABP haar in rekening bracht naar aanleiding van de melding die het pensioenfonds ontving van gewezen werknemers met een WW-uitkering. Dit betoog slaagt niet. Gedaagde moest weten dat zij pensioenpremies verschuldigd was over de periode dat haar gewezen werknemers WW-uitkering ontvingen. Gedaagde maakt ABP terecht het verwijt dat zij over de problemen bij de uitvoering van de pensioenregeling van vrijwillig aangesloten werkgevers met betrekking tot gewezen werknemers met een WW-uitkering geen contact met haar heeft opgenomen. Door dit na te laten heeft ABP de weerstand en het onbegrip van gedaagde onnodig versterkt en in de hand gewerkt dat zij kosten heeft gemaakt voor haar verzet tegen de naheffing, onder meer in het kader van de doorlopen bezwaar- en beroepsprocedure. Dit rechtvaardigt dat ABP gedaagde in deze kosten tegemoetkomt. Daartoe zal ABP worden veroordeeld. Voor de begroting van de schade volgt verwijzing naar de schadestaatprocedure.
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Amersfoort), 31-05-2023

Rechtspraak

PR 2023-0119

Hof beslist over omvang te betalingen pensioenuitkering man en vrouw na scheiding

Geschil over de omvang van de te betalen pensioenuitkeringen van man en vrouw aan elkaar. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot betaling aan de vrouw van haar aandeel in de pensioenaanspraken van de man bij het ABP van een bedrag van € 6.194,72 bruto over de periode van 20 mei 2014 tot 1 juni 2016 en een bedrag van € 254,28 bruto per maand, te voldoen met ingang van 1 juni 2016 en met ingang van 2017 jaarlijks te indexeren. De rechtbank heeft de vrouw veroordeeld tot betaling aan de man van zijn aandeel in de pensioenaanspraken van de vrouw bij het Ahold Pensioenfonds van een bedrag van € 567,96 bruto per jaar, te voldoen vanaf de pensioengerechtigde leeftijd van de vrouw (23 mei 2015, hof) en jaarlijks te indexeren. Het hof oordeelt dat geen sprake is van rechtsverwerking. Het hof vernietigt het vonnis voor zover de vrouw is veroordeeld tot betaling aan de man ter zake van de (voorwaardelijke) uitkering van het aandeel van de man in de pensioenaanspraken van de vrouw, van een bedrag van € 567,96 bruto per jaar. Het hof veroordeelt de vrouw tot betaling aan de man ter zake van de (voorwaardelijke) uitkering van het aandeel van de man in de pensioenaanspraken van de vrouw, van een bedrag van € 802,94 bruto per jaar, te voldoen vanaf de pensioengerechtigde leeftijd van de vrouw, jaarlijks te indexeren. Voor het overige bekrachtigt het hof het vonnis.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 27-06-2023

Rechtspraak

PR 2023-0117

Finale verrekening na deskundigenbericht over onroerend goed en waarde pensioenrechten

Geschil over de verrekening na echtscheiding. Het hof moet beslissen over de waarde van de aandelen [naam1] B.V. in verband met de herwaardering van de aandelen tegen de intrinsieke waarde, rekening houdend met de daadwerkelijke kosten van de pensioenregeling. Daarbij moet een beslissing worden genomen over: de overdrachts-/transactiekosten en de conclusie daaruit over de waarde bij voorgezette (verhuur)exploitatie en de waarde van de pensioenrechten, specifiek of rekening moet worden gehouden met gelijkblijvende uitkeringen of met 2% stijgende uitkeringen (p. 5 van het deskundigenbericht). Het hof is van oordeel dat de deskundige op goede gronden tot de conclusie is gekomen dat geen rekening gehouden dient te worden met transactiekosten in de toekomst. Op de peildatum behoorden de onroerende zaken tot het vermogen van de werkmaatschappij en uit het dossier blijkt van geen enkel concreet voornemen van de man om het onroerend goed te verkopen. Dat betekent dat de onroerende zaak wordt gewaardeerd naar een bedrag van € 1.589.551, dat is de waarde bij voortgezette (verhuur)exploitatie. Het hof gaat evenals de deskundige uit van indexering en houdt rekening met 2% stijgende uitkeringen. De pensioenbrief waarop de aanspraken van de man zijn gebaseerd gaat uit van een waardevast pensioen. Aan de vrouw komt de helft van het te verrekenen vermogen van de man toe van € 901.614,07/2 = € 450.807,03. Aan de man komt de helft van het te verrekenen vermogen van de vrouw toe van € 9.029,39/2 = € 4.514,69. Uit hoofde van het finaal verrekenbeding moet de man aan de vrouw voldoen € 446.292,34 (€ 450.807,03 -/- € 4.514,69). Het hof vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 16 januari 2020 en bepaalt dat de man uit hoofde van het finaal verrekenbeding aan de vrouw € 446.292,34 moet voldoen.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Arnhem), 13-06-2023