Afstortingsplicht bij door vrouw aan te wijzen verzekeraar wegens verevening in eigen beheer opgebouwd pensioen
Geschil over onder meer de vraag of het door de DGA opgebouwd pensioen in eigen beheer moet worden verevend en afgestort. De rechtbank gaat bij de bepaling van de hoogte van de aanspraak van de vrouw uit van de waarde van het opgebouwde pensioen per peildatum. Weliswaar volgt uit het deskundigenbericht dat partijen het eens waren over de waarde daarvan, te weten € 3.167.000, maar de rechtbank volgt de vrouw in haar standpunt dat het deskundigenbericht op dit punt gecorrigeerd moet worden. De waarde van de pensioenvoorziening zoals opgenomen in het deskundigenbericht is namelijk onjuist berekend. Op grond van de WVPS heeft de vrouw recht op 50% van het OP en 100% van het NP en dat is onjuist vermeld in de pensioenberekening. De rechtbank is van oordeel dat afstorting van de man kan worden gevergd, omdat gedaagde in het licht van de stellingen van de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd dat er onvoldoende liquide middelen aanwezig zijn om de afstorting te effectueren en dat de benodigde liquide middelen niet kunnen worden vrijgemaakt of van elders kunnen worden verkregen zonder de continuïteit van de onderneming in gevaar te brengen. De rechtbank veroordeelt gedaagde om zorg te dragen voor afstorting van een nog door [A] te herberekenen bedrag uit hoofde van pensioenverevening bij een door de vrouw aan te wijzen levensverzekeringsmaatschappij, binnen één maand na de datum van de herberekening van [A].
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 04-01-2023