Naar boven ↑
1.355 resultaten

Rechtspraak

PR 2021-0216

Voormalig kandidaat-notaris heeft jegens pensioenfonds recht op PVI en arbeidsongeschiktheidspensioen

Voormalig kandidaat-notaris (appellante) is eind februari 2004 na twee jaar volledige arbeidsongeschiktheid ontslagen. In 2013 vraagt zij premievrijstelling wegens arbeidsongeschiktheid aan (PVI) vanaf 2004. Volgens het reglement had dat binnen twee maanden na aanvang arbeidsongeschiktheid gemoeten. Het pensioenfonds besluit PVI en arbeidsongeschiktheidspensioen (AOP) vanaf 1 januari 2009. Appellante vordert in 2018 in rechte van het pensioenfonds en de ex-werkgever PVI en AOP over de periode 2004-2009, met nevenvorderingen. Het beroep van het pensioenfonds op rechtsverwerking/het te laat aanvragen door appellante van PVI en AOP wordt naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar geacht. Het hof constateert dat het pensioenfonds appellante niet goed heeft geïnformeerd over de aanvraag. Het verwijst naar de rol met betrekking tot de vraag op welke uitkeringen appellante aanspraak kan maken en welke belastingschade zij heeft geleden. De wettelijke verhoging, immateriële schadevergoeding en werkelijke proceskosten zijn niet toewijsbaar. De vorderingen tegen ex-werkgever gebaseerd op schending van goed werkgeverschap (art. 7:611 BW) falen. Het hof oordeelt dat betrokkene wist dat een aanvraag gedaan had moeten worden. Door geen aanvraag te doen kan de werkgever niet worden verweten onjuiste informatie te hebben verstrekt.
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 16-11-2021

Rechtspraak

PR 2021-0213

Geen verevening pensioen na beëindiging samenlevingsovereenkomst

Geschil na verwijzing door Hoge Raad. Na beëindiging van de samenlevingsovereenkomst hebben partijen geprocedeerd over de verdeling van de gemeenschappelijke vermogensbestanddelen. De Hoge Raad heeft bij arrest van 15 maart 2016 het arrest van het Hof Den Haag vernietigd, omdat het hof ten onrechte had aangenomen dat de man niet bevoegd was in hoger beroep een nieuwe vordering (verevening van pensioen) in te stellen. De Hoge Raad heeft voorts geoordeeld dat het hof heeft miskend dat voor de verschuldigdheid van wettelijke rente over een vordering uit hoofde van verdeling andere regels gelden dan voor een rentevordering uit hoofde van verrekening. In deze verwijzingsprocedure beoordeelt het hof alsnog de vordering tot verevening van pensioen en de rentevordering. Ten aanzien van de verevening is de slotsom dat de vordering tot verevening/verdeling geen grond vindt in de samenlevingsovereenkomst of de Wet VPS en derhalve dient te worden afgewezen. Bij deze stand van zaken heeft de man geen belang bij overlegging door de vrouw van een berekening van het pensioenfonds van de (gestelde) aanspraken van de man op de vrouw, zoals door hem verzocht. Ten aanzien van de rentevordering oordeelt het hof dat de wettelijke rente over de verrekenvordering van € 50.133 over de periode van 1 september 2010 tot en met 28 juni 2016 is verschuldigd. De som van het bedrag van € 50.133 en de wettelijke rente zal de vrouw uit het haar toekomende deel van de verkoopopbrengst van de gemeenschappelijke woning aan de man moeten voldoen.
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 07-09-2021