Naar boven ↑

ALGEMENE MEDEDELING

In de loop van januari 2025 wordt deze online omgeving geïntegreerd in Boomportaal (www.boomportaal.nl), waarna deze omgeving wordt opgeheven. Vanaf dat moment linkt deze URL automatisch door naar Boomportaal.

1.659 resultaten

Rechtspraak

PR 2023-0075

Werkgever met beperkte modeactiviteiten valt niet onder werkingssfeer MITT

Waar het in deze procedure in hoofdzaak over gaat, is de vraag of de verplichtstelling voor deelname aan MITT ook geldt indien de activiteiten van de betreffende onderneming slechts een klein of zelfs een verwaarloosbaar aandeel in de bedrijfsactiviteiten uitmaken. Niet in geschil is dat – strikt volgens de tekst van het Besluit – een onderneming die slechts een beperkt of zelfs een verwaarloosbaar deel van haar omzet uit bedrijfsactiviteiten haalt die onder de betreffende definitie van het Besluit vallen, onder de verplichtstelling valt en dat is ook precies wat MITT in deze procedure betoogt. De verplichtstelling kent geen hoofdzaak-criterium. Het staat vast dat de onderneming activiteiten verricht waarop de werkingssfeer betrekking heeft. Het aandeel daarvan in de omzet is volgens het vonnis minder dan 5%. De rechtbank overweegt dat er bij een verplichtstellingsbesluit dat geen hoofdzaakcriterium kent sprake kan zijn van een zekere ondergrens, waarbij het aandeel van de betreffende activiteit ten opzichte van het totaal en de vraag of de betreffende activiteit tot de hoofdactiviteiten van de onderneming behoort of niet, van invloed kunnen zijn op de beoordeling. De stelling van MITT dat ook bij een verwaarloosbaar percentage van minder dan 1% de betreffende onderneming zich verplicht dient aan te sluiten bij MITT, is onhoudbaar. De rechtbank concludeert dat de onderneming niet verplicht aangesloten is bij Bpf MITT.
Rechtbank Den Haag (Locatie Den Haag), 10-01-2023

Rechtspraak

PR 2023-0071

Verhoging premie leidt niet tot verhoging garantie pensioenverzekering op einddatum

Geschil over de uitleg van een pensioenverzekering voor een werknemer met een garantieclausule. Eiseres stelt zich – kort samengevat – op het standpunt stelt dat het garantierendement van 3,5% per jaar van toepassing is op alle ingelegde premies. Scildon stelt zich op het standpunt dat een verhoging van de ingelegde premie niet leidt tot een verhoging van de garantie op de einddatum. Het KIFID heeft de klacht van werknemer gegrond verklaard. De kantonrechter komt met toepassing van de geobjectiveerde uitlegnorm tot een ander oordeel dan het KiFiD. Gezien de verwijzing in de garantieclausule naar de gehele vooraf overeengekomen duur van de premiebetaling, ligt het naar het oordeel van de kantonrechter voor de hand dat premieverhogingen alleen tot een hogere garantie kunnen leiden als deze gedurende de gehele looptijd van de verzekeringsovereenkomst (34 jaar) zijn ingelegd. De premieverhogingen die na 2002 zijn doorgevoerd voldoen echter niet aan deze voorwaarde. De uitleg die eiseres aan de clausule geeft, zou tot het onaannemelijke resultaat leiden dat ook een premieverhoging die vlak voor het einde van de looptijd van de verzekeringsovereenkomst wordt doorgevoerd en die daardoor nauwelijks heeft kunnen renderen, tot een verhoging van de garantie op de einddatum zou leiden. Eiseres heeft de stelling van Scildon dat een dergelijke garantie niet kan worden herverzekerd omdat het bedrag van de garantie en de looptijd niet vaststaan, niet gemotiveerd weersproken.
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Almere), 18-01-2023

Rechtspraak

PR 2023-0067

Afwikkeling huwelijksvermogensregime na echtscheiding; geen afstorting bij onbekende commerciële waarde pensioen in eigen beheer

Dit is de eindbeschikking in een langlopende echtscheidingsprocedure. Deze beslissing gaat onder meer over de afwikkeling van het huwelijksvermogensregime en de verevening van het pensioen. Voor de afwikkeling heeft een deskundige de waarde van de aandelen van diverse ondernemingen bepaald. De bezwaren tegen het deskundigenbericht worden verworpen. Bij het bepalen van de waarde van de in de verrekening te betrekken aandelen moet rekening gehouden worden met de daaraan verbonden AB-claim, vergelijkbaar met de situatie waarin sprake is van het uitkeren van dividend of bij het vervreemden van de aandelen. Deze latente belastingclaim wordt op dezelfde wijze gewaardeerd als het onderliggende vermogensbestanddeel waarover belasting zal worden geheven (een AB-claim van 25%). Er is geen sprake van een in het kader van de afwikkeling van het huwelijksvermogensregime (of nalatenschap) ontstane belastingverplichting, die al dan niet geruisloos kan worden doorgeschoven naar de toekomst. De rechtbank veroordeelt de man om aan de vrouw ter zake van het voorhuwelijkse vermogen en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden te betalen het bedrag van € 33.999,90. Ten aanzien van de verzochte verklaring voor recht dat de pensioenaanspraken moeten worden verevend overeenkomstig de Wvps is overwogen dat de vrouw van rechtswege recht heeft op pensioenverevening en dus geen belang heeft bij haar verzoek. Dit geldt eveneens voor het in eigen beheer opgebouwde pensioen. De rechtbank constateert dat niet gesteld of gebleken is wat de commerciële waarde van de pensioenaanspraak van de vrouw per nu (het tijdstip van afstorting) is. Al hierom is de door de vrouw verzochte verklaring voor recht dat overgegaan moet worden tot afstorting van haar pensioenaanspraak niet toewijsbaar. Dat betekent dat de rechtbank niet toekomt aan de beoordeling van de vraag of er voldoende kapitaal binnen [naam bedrijf 1] aanwezig is om tot afstorting over te gaan zonder dat de continuïteit van de onderneming in gevaar wordt gebracht en – als sprake is van een tekort – aanleiding bestaat om dat toe te rekenen aan de man.
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 28-02-2023