Naar boven ↑
1.374 resultaten

Rechtspraak

PR 2021-0208

Bezwaar Arubaanse ambtenaar tegen pensioeninkoopbeschikking ongegrond

Arubaanse zaak. Ambtenaar protesteert tegen beschikking waarin haar inkoop van pensioenrechten bij het Algemeen Pensioenfonds Aruba is geregeld. Volgens haar is de periode waarover de inkoop van pensioenrechten mogelijk is gemaakt te kort. Het Gerecht heeft overwogen dat een beslissing omtrent het inkopen van pensioenrechten door een ambtenaar aan de Gouverneur als bevoegd gezag is voorbehouden. De beschikking was onbevoegd genomen en diende daarom vernietigd te worden. In dit geding is primair de vraag aan de orde of de beschikking terecht is genomen door appellant en – voorafgaand – of de beschikking kan worden aangemerkt als een voor bezwaar vatbare beslissing. Waar appellant is aangewezen om namens het Land als werkgever op te treden, kan hij tevens worden aangemerkt als administratief orgaan dat bevoegd is jegens een ambtenaar als geïntimeerde een beslissing te nemen als hier in de beschikking aan de orde. De aangevallen uitspraak, waarbij appellant niet bevoegd is geacht, moet dus worden vernietigd. Geïntimeerde kan zich vinden in de beslissing betreffende de periode van 2012 tot 2015, de enige periode die door het meergenoemde stelsel van wettelijke voorschriften en van afspraken tussen de overheid en vakbonden wordt bestreken. Er is geen grond voor terugwijzing van de zaak naar het Gerecht. De Raad kan de zaak zelf afdoen: het bezwaar is ongegrond. De Raad merkt ten overvloede op dat er geen uitspraak van het Gerecht voorligt die betrekking heeft op een bezwaarschrift tegen het landsbesluit van 3 februari 2015 zodat er van de door de gemachtigde van geïntimeerde gevraagde daarmee gevoegde behandeling geen sprake kan zijn. De slotsom is dat bij de aangevallen uitspraak het bezwaar ten onrechte gegrond is verklaard. De uitspraak moet in zoverre worden vernietigd en het bezwaar moet alsnog ongegrond worden verklaard.
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 08-09-2021

Rechtspraak

PR 2021-0207

Bezwaar Arubaanse ambtenaar tegen pensioeninkoopbeschikking ongegrond

Arubaanse zaak. Ambtenaar protesteert tegen beschikking waarin zijn inkoop van pensioenrechten bij het Algemeen Pensioenfonds Aruba is geregeld. Volgens hem is de periode waarover de inkoop van pensioenrechten mogelijk is gemaakt te kort. Het Gerecht heeft overwogen dat een beslissing omtrent het inkopen van pensioenrechten door een ambtenaar aan de Gouverneur als bevoegd gezag is voorbehouden. De beschikking was onbevoegd genomen en reeds op grond daarvan vernietigd. In dit geding is primair de vraag aan de orde of de beschikking terecht is genomen door appellant en – voorafgaand – of de beschikking kan worden aangemerkt als een voor bezwaar vatbare beslissing. Hoewel de juridische constructie van de inkoop niet alleen complex is maar ook aanleiding kan geven tot vragen over het karakter van de hier door de overheid jegens een betrokken ambtenaar te nemen beslissingen, aanvaardt de Raad, mede uit een oogpunt van toegankelijke rechtsbescherming dat, waar appellant is aangewezen om namens het Land als werkgever op te treden, hij tevens kan worden aangemerkt als administratief orgaan dat bevoegd is jegens een ambtenaar als geïntimeerde een beslissing te nemen als hier in de beschikking aan de orde. De aangevallen uitspraak, waarbij appellant niet bevoegd is geacht, moet dus worden vernietigd. In de omstandigheden van het geval, waar geïntimeerde zich kan vinden in de beslissing betreffende de periode van 2012 tot 2015, de enige periode die door het meergenoemde stelsel van wettelijke voorschriften en van afspraken tussen de overheid en de vakbonden wordt bestreken, is er geen grond voor terugwijzing van de zaak naar het Gerecht. De Raad kan de zaak zelf afdoen. Bij de aangevallen uitspraak is het bezwaar ten onrechte gegrond verklaard. De uitspraak moet in zoverre worden vernietigd en het bezwaar moet alsnog ongegrond worden verklaard.
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 08-09-2021

Rechtspraak

PR 2021-0205

Toepassing pensioengevende compensatie met terugwerkende kracht ineens leidde bij ABP tot pensioenknip; Defensie is niet gehouden die pensioenknip te repareren

Geschil over wijze waarop pensioengevende compensatie met terugwerkende kracht is toegepast. Eiser werkte bij de Geneeskundige Dienst van het Commando Landstrijdkrachten. Bij besluit van 6 juli 2007 is bepaald dat een aan eiser toegekende niet-pensioendragende financiële compensatie alsnog pensioendragend wordt. Bij besluit van 14 december 2007 is eiser meegedeeld dat de schadeloosstelling over de periode januari 2004 tot en met december 2007 met eisers salaris van december 2007 zal worden uitbetaald. De periode van 1 maart 2003 tot en met december 2003 zal naar verwachting uitbetaald worden met eisers salaris van januari 2008. Eiser heeft bij rekest van 28 augustus 2017 verzocht om aanpassing van zijn pensioenaanspraken per 1 maart 2003, omdat hij meent dat geen (juiste) uitvoering is gegeven. Door de nabetaling ineens met melding aan ABP is de pensioenknip toegepast. De rechtbank oordeelt dat geen sprake is van nova (art. 4:6 Awb). De werkgever heeft weliswaar een zekere verantwoordelijkheid om, naast de pensioenuitvoerder, de werknemers op hoofdlijnen te informeren over pensioenregelingen, maar dit strekt niet zo ver dat hij uit eigen beweging had moeten waarschuwen of informeren over de eventuele gevolgen voor zijn pensioen als gevolg van de toekenning van de pensioendragende compensatie en uitbetaling daarvan ineens. Van de werknemer kan worden gevergd dat hij voor specifieke op hemzelf betrekking hebbende situaties informatie vraagt bij de pensioenuitvoerder. Defensie is niet gehouden om de knip te repareren. Het besluit is niet evident onredelijk.
Rechtbank Den Haag (Locatie Den Haag), 23-09-2021

Rechtspraak

PR 2021-0201

Premie aan Bpf verschuldigd door eenmanszaak, voortgezet in VOF komt voor rekening vennoten inmiddels opgeheven vennootschap

Geschil tussen werkgever en Bpf Schoonmaak over premiebetaling. Het gaat om premie over de periode van 1 juni 2015 tot en met 30 april 2017. Die is deels gebaseerd op gegevens die de vennootschap aan de administrateur van Bpf Schoonmaak heeft verstrekt. Een ander deel is gebaseerd op een schatting. Tussen partijen staat vast dat de vennootschap voor haar personeel verplicht moest deelnemen aan Bpf Schoonmaak en dus premie moest betalen. Geïntimeerden c.s. hebben aangevoerd dat de nota’s niet zien op verplichtingen van MC Group Holland v.o.f., maar van de eenmanszaak die geïntimeerde 1 in 2016 had toen hij handelde onder de namen ‘HR Jobs&Study Holland’ en ‘Elegancia 4U’. De kantonrechter heeft volgens het hof terecht dit verweer gepasseerd. De eenmanszaak is blijkens het bij repliek overgelegde uittreksel uit het handelsregister voortgezet door de vennootschap en niet is uitgelegd waarom de vennootschap (samen met haar vennoten) dan niet aansprakelijk zou zijn voor deze schuld. De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen onder meer omdat de eisers ondanks zijn uitdrukkelijke verzoek in het tussenvonnis geen duidelijk overzicht van facturen en betalingen hebben verstrekt. In hoger beroep worden de vorderingen van Bpf Schoonmaak toegewezen nadat op bladzijde 10 van de memorie van grieven een staatje is overgelegd van zeventien (gedeeltelijk) openstaande facturen.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-10-2021