Finale verrekening na deskundigenbericht over onroerend goed en waarde pensioenrechten
Geschil over de verrekening na echtscheiding. Het hof moet beslissen over de waarde van de aandelen [naam1] B.V. in verband met de herwaardering van de aandelen tegen de intrinsieke waarde, rekening houdend met de daadwerkelijke kosten van de pensioenregeling. Daarbij moet een beslissing worden genomen over: de overdrachts-/transactiekosten en de conclusie daaruit over de waarde bij voorgezette (verhuur)exploitatie en de waarde van de pensioenrechten, specifiek of rekening moet worden gehouden met gelijkblijvende uitkeringen of met 2% stijgende uitkeringen (p. 5 van het deskundigenbericht). Het hof is van oordeel dat de deskundige op goede gronden tot de conclusie is gekomen dat geen rekening gehouden dient te worden met transactiekosten in de toekomst. Op de peildatum behoorden de onroerende zaken tot het vermogen van de werkmaatschappij en uit het dossier blijkt van geen enkel concreet voornemen van de man om het onroerend goed te verkopen. Dat betekent dat de onroerende zaak wordt gewaardeerd naar een bedrag van € 1.589.551, dat is de waarde bij voortgezette (verhuur)exploitatie.
Het hof gaat evenals de deskundige uit van indexering en houdt rekening met 2% stijgende uitkeringen. De pensioenbrief waarop de aanspraken van de man zijn gebaseerd gaat uit van een waardevast pensioen. Aan de vrouw komt de helft van het te verrekenen vermogen van de man toe van € 901.614,07/2 = € 450.807,03. Aan de man komt de helft van het te verrekenen vermogen van de vrouw toe van € 9.029,39/2 = € 4.514,69. Uit hoofde van het finaal verrekenbeding moet de man aan de vrouw voldoen € 446.292,34 (€ 450.807,03 -/- € 4.514,69). Het hof vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 16 januari 2020 en bepaalt dat de man uit hoofde van het finaal verrekenbeding aan de vrouw € 446.292,34 moet voldoen.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Arnhem), 13-06-2023