Ex-militair verliest deel pensioenopbouw wachtgeldregeling bij herindiensttreding.
Deze zaak gaat over de vraag of een ex-militair die op basis van de voor hem geldende wachtgeldregeling voor militairen voor 50% pensioen blijft opbouwen, deze pensioenopbouw (gedeeltelijk) verliest als hij opnieuw in dienst treedt bij de overheid. Volgens de ex-militair volgt uit het toepasselijke ABP Pensioenreglement dat dat niet het geval is, terwijl de Staat de tegenovergestelde mening is toegedaan. Verder is de ex-militair van mening dat als de lezing van de Staat juist zou zijn, er sprake is van ongelijke behandeling ten opzichte van militairen die met vervroegd pensioen zijn gegaan. Het hof acht het onaannemelijk dat door de sociale partners is beoogd in het kader van het tweede lid van artikel 17.1.6 ABP Pensioenreglement een onderscheid te maken tussen deelnemers met een deeltijddienstverhouding en deelnemers met een voltijddienstverhouding. Immers, zonder nadere toelichting waarom een dergelijk onderscheid in dit geval gerechtvaardigd is, zou zeer waarschijnlijk sprake zijn van een verboden onderscheid tussen voltijders en deeltijders. De conclusie is dat het hof van oordeel is dat artikel 17.1.6 lid 2 ook moet worden toegepast op voltijders, zoals verweerder. Het beroep op schending van het gelijkheidsbeginsel faalt. Bij militairen met een UGM-uitkering is het uitgangspunt dat zij geen nieuwe functie (met pensioenopbouw) zullen gaan vervullen, terwijl het uitgangspunt bij militairen met een wachtgeldregeling is dat dit wel het geval is.
Dit alles betekent dat (ook) in het kader van de pensioenopbouw na wederindiensttreding sprake is van twee objectief te onderscheiden groepen. Het hof acht het dan ook gerechtvaardigd dat de Staat in het kader van de uitvoeringspraktijk van artikel 17.1.6 ABP Pensioenreglement onderscheid heeft gemaakt tussen beide groepen. Dit onderscheid is overigens inmiddels ook geformaliseerd in het ABP Pensioenreglement van 2020.
Gerechtshof Den Haag (Locatie Den Haag), 13-12-2022