Eiswijziging bij memorie van grieven over pensioenverevening niet verschenen geïntimeerde wordt door hof uitgesloten
Kern van de zaak is de vraag welk bedrag appellant maandelijks aan geïntimeerde moet betalen op grond van een afspraak met betrekking tot de verrekening van door appellant opgebouwde pensioenrechten, welke afspraak partijen hebben opgenomen in een echtscheidingsconvenant dat zij op 10 mei 1993 zijn aangegaan. Appellant heeft ter uitvoering van het beding in het echtscheidingsconvenant € 310 per maand betaald. De rechtbank heeft appellant veroordeeld tot betaling van € 371,88 per maand. Op vordering van appellant in reconventie heeft de rechtbank beslist dat appellant een door het pensioenfonds ABP doorgevoerde korting op zijn pensioenaanspraken, naar rato mag toepassen op het door hem aan geïntimeerde te betalen deel van zijn ouderdomspensioen. Deze beslissing en hetgeen de rechtbank daaraan ten grondslag heeft gelegd, valt buiten het bestek van het hoger beroep, aangezien dit uitsluitend betrekking heeft op het vonnis in conventie. Geïntimeerde is niet verschenen in het hoger beroep. De eiswijziging bij memorie van grieven is niet tijdig bij exploot aan geïntimeerde kenbaar gemaakt en daarom uitgesloten. Bij memorie van grieven aangedragen gronden strekken tot toewijzing van de niet toelaatbaar geoordeelde gewijzigde eis en zijn daarmee zodanig verknoopt, dat niet behoorlijk naar voren is gebracht waarom het bestreden vonnis zou moeten worden vernietigd anders dan in verband met en omwille van de toewijzing van die gewijzigde eis. Gronden voor vernietiging van het bestreden vonnis zijn zonder eigenmachtige destillatie door het hof niet voldoende kenbaar.
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 10-05-2022