Naar boven ↑

ALGEMENE MEDEDELING

In de loop van januari 2025 wordt deze online omgeving geïntegreerd in Boomportaal (www.boomportaal.nl), waarna deze omgeving wordt opgeheven. Vanaf dat moment linkt deze URL automatisch door naar Boomportaal.

1.732 resultaten

Rechtspraak

PR 2022-0057

Werkgever heeft niet redelijk gehandeld bij opzegging uitvoeringsovereenkomst omdat voorzienbaar was dat werknemer indexatieschade zou oplopen

Werknemer heeft tot aan einde arbeidsovereenkomst per 1 februari 2009 deelgenomen aan een eindloonregeling. Werkgever heeft de uitvoeringsovereenkomst beëindigd. Van 2006 t/m 2015 is de pensioenuitkering geïndexeerd. In 2017 is hem meegedeeld dat er onvoldoende middelen waren om zijn pensioen te indexeren. Werknemer verzet zich daartegen. De rechtbank wees zijn vorderingen af. Het hof oordeelt dat het voor werkgever voorzienbaar was dat er door het niet verlengen van de UVO 2011 geen indexeringen meer zouden plaatsvinden op het ingegane pensioen van werknemer. Het was voor werkgever dus ook voorzienbaar dat werknemer wezenlijke schade zou lijden als gevolg van zijn hiervoor bedoelde besluiten. Bij deze stand van zaken had van werkgever mogen worden verlangd zodanige afspraken te maken met Zwitserleven over toekomstige toevoegingen aan de bestemmingsreserve, waaronder een vervanging voor de niet meer te verlenen kwantumkorting en de volledige winstdeling en zonder afroming door administratiekosten, dat het ingegane pensioen van werknemer met ingang van 1 januari 2016 in dezelfde mate, respectievelijk met dezelfde consistentie als bedoeld in artikel 95 Pw, zou kunnen worden geïndexeerd, alsof werkgever de eindloonregeling met ingang van die datum voor al zijn werknemers onder dezelfde voorwaarden als in de jaren voor 2016 zou hebben voortgezet bij Zwitserleven. Werkgever heeft niet gehandeld conform de eisen van redelijkheid en billijkheid.
Europe (Locatie Den Haag), 18-01-2022

Rechtspraak

PR 2022-0049

Geen schending goed werkgeverschap bij informatie aan de deelnemer over pensioen

Werknemer was in dienst bij Bavaria. Hij is arbeidsongeschikt verklaard. Er is veelvuldig en uitvoerig gecorrespondeerd tussen werknemer, Bavaria en het pensioenfonds over zijn pensioen. De kantonrechter heeft een deskundige benoemd om onderzoek te doen. De vorderingen zijn na deskundigenrapport afgewezen. In hoger beroep zijn rapporten van de pensioenadviseur en het pensioenfonds ingebracht die leiden tot een hogere pensioenuitkomst voor de deelnemer. De werkgever kan zich daarin vinden. Het hof merkt in het kader van artikel 7:611 BW op dat het niet zo is geweest dat Bavaria heeft volstaan met een verwijzing naar het pensioenfonds. Zij heeft uitgezocht wat er was mis gegaan, waartoe zij op grond van goed werkgeverschap gehouden was. Dat betekent echter niet dat Bavaria ook rechtens verplicht was om vervolgens duidelijkheid te geven over de hoogte van de pensioenaanspraken en pensioenrechten van werknemer (waarvoor specifieke deskundigheid nodig is). Waarom Bavaria in strijd met het beginsel van goed werkgeverschap zou hebben gehandeld heeft werknemer onvoldoende verduidelijkt. De vorderingen van werknemer tot betaling van buitengerechtelijke kosten worden grotendeels afgewezen (m.u.v. kosten voor actuariële rapportage van €1.210). De vordering van de werkelijke advocaatkosten van € 147.646,89 wijst het hof af. Er is geen misbruik van recht of onrechtmatigheid.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 15-02-2022

Rechtspraak

PR 2022-0048

Geen schending informatieplicht door Pensioenfonds bij wijzigen omrekenfactoren

Gepensioneerde verwijt het pensioenfonds dat hij onvoldoende concreet is geïnformeerd dat het laten ingaan van zijn ouderdomspensioen uiterlijk 30 juni 2017 tot een aanzienlijk hoger pensioen zou hebben geleid dan ingang na die datum i.v.m. gewijzigde omrekenfactoren. De vraag die partijen verdeeld houdt, is of het Pensioenfonds gehouden was appellant er in december 2016, of kort daarna, expliciet op te wijzen dat de omrekenfactoren per 1 juli 2017 zouden veranderen, als ook dat die wijziging zou betekenen dat het voor hem voordelig was zijn ouderdomspensioen eerder te laten ingaan dan 1 juli 2017, althans hem er expliciet op te wijzen dat die veranderde omrekenfactoren een ingrijpende wijziging voor hem zouden betekenen. Appellant meent dat het Pensioenfonds die informatieplicht had, en het Pensioenfonds vindt van niet. Het hof oordeelt dat de door het Pensioenfonds verstrekte informatie voldoende, tijdig, uitgebreid en duidelijk was. Het Pensioenfonds heeft niet gehandeld in strijd met de artikelen 7:611 BW, 6:162 BW of de eisen van redelijkheid en billijkheid ex artikel 6:2 lid 1 en/of artikel 6:248 lid 1 BW. Het Pensioenfonds had een voldoende zwaarwegend belang om de omrekenfactoren te wijzigen en daarbij is met het belang van appellant voldoende rekening gehouden. Ten slotte rustte op het Pensioenfonds geen bijzondere zorgplicht vanwege het feit dat appellant in het buitenland werkzaam was.
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 15-02-2022