Na verevening verschuldigd bedrag wordt verrekend, restant moet betaald worden

Geschil na echtscheiding over ontbinding van de huwelijksgemeenschap. Voor het te verevenen pensioen oordeelt het hof dat het na verevening verschuldigde bedrag verrekend mag worden maar dat het restant betaald moet worden.

Hof houdt oordeel over werkingssfeer MITT aan in afwachting van cassatie andere zaak

Geschil over de uitleg van de werkingssfeerbepaling van het verplichtstellingsbesluit tot deelneming in MITT. In de werkingssfeerbepaling ontbreekt een hoofdzakelijkheidsbeginsel. Valt een bedrijf, waarvan de activiteiten slechts voor een gering deel onder de in het verplichtstellingsbesluit genoemde activiteiten vallen, desondanks onder de verplichtstelling? Het hof houdt zijn beslissing aan in afwachting van het cassatieberoep in de zaak ECLI:NL:GHSHE:2024:2339.

Hof volgt deskundigenbericht: werkgever HooVos valt onder werkingssfeer bouwfondsen

Dit geding betreft de vraag of HooVos onder de verplichtstelling van bpfBOUW valt. Op basis van het deskundigenbericht oordeelt het hof bevestigend. Daarbij oordeelt het hof voor de vraag of de activiteiten van de onderneming onder de verplichtstelling vallen, dat inleenkrachten, zzp’ers en onderaannemers alsmede uitzendkrachten en aannemers kunnen worden meegenomen bij de loonsomvergelijking.

Pensioenadviseur aansprakelijk voor afwijking van pensioenovereenkomst werkgever

Geschil over de vraag of de pensioenadviseur van de voormalige werkgever van appellant aansprakelijk is. In opdracht van deze werkgever heeft de pensioenadviseur pensioenverzekeringen ten behoeve van appellant afgesloten, die niet overeenstemden met de pensioentoezegging van de werkgever aan appellant. Het hof is (na terugverwijzing door de Hoge Raad) van oordeel dat de pensioenadviseur onrechtmatig jegens appellant heeft gehandeld en verplicht is de schade van appellant te vergoeden.

Geen lagere vaststelling beroepsinkomen verloskundige voor premieberekening

Verzoekster werkt als verloskundige in een maatschap. Dat doet zij sinds 2023 vanuit een vennootschap onder firma (vof), die ze is aangegaan met haar besloten vennootschap. De maatschap keert elk jaar een winstaandeel uit aan de vof. De vof verdeelt het winstaandeel onder de vennoten: verzoekster en haar bv. Verzoekster vindt dat voor 2024 alleen de vergoeding voor arbeid – die de vof aan haar persoonlijk uitkeert – door het pensioenfonds moet worden gebruikt als beroepsinkomen, waarover premie verschuldigd is. Het beroepsinkomen voor 2024 moet volgens het pensioenreglement worden vastgesteld op het bedrag van de winst uit onderneming over 2021. Verzoekster dient daarom een verzoek in om haar beroepsinkomen voor 2024 lager vast te stellen. Het pensioenfonds ziet geen reden om van het pensioenreglement af te wijken. Het pensioenfonds wijst het verzoek dus af. De commissie stelt het pensioenfonds in het gelijk.

GIP raadpleegt deskundige voor onderzoek beroepsziekte in kader premievrije opbouw

Verzoekster heeft 35 jaar gewerkt bij ABP en APG. Na een ziekteperiode van 2 jaar heeft verzoekster op 9 januari 2014 bericht ontvangen dat ze onder de IVA valt. Zij is voor 100% arbeidsongeschikt. Verzoekster heeft op 7 oktober 2022 een brief ontvangen van ABP. ABP stelt daarin de vraag of verzoekster recht zou hebben op dubbele premievrije opbouw als gevolg van een dienstongeval of beroepsziekte. Verzoekster geeft aan dat sprake is van een beroepsziekte. Het bewijs daarvan zou uit het medisch dossier van verzoekster blijken. Het pensioenfonds meent op grond van de door verzoekster verstrekte medische informatie dat niet gesproken kan worden van een beroepsziekte. De geschillencommissie definieert een beroepsziekte als een ziekte of aandoening als gevolg van een belasting die in overwegende mate in arbeid of arbeidsomstandigheden heeft plaatsgevonden. De commissie raadpleegt een (medisch) deskundige om te onderzoeken in hoeverre de ziekte van verzoekster zijn oorzaak vindt in arbeid en/of arbeidsomstandigheden.

Geen verjaring van de vordering tot verdeling van het ouderdomspensioen

Arubaanse echtscheiding. Hof verdeelt de boedel. De vordering tot verdeling van ouderdomspensioen is niet verjaard. De vrouw kan aanspraak maken op een jaarlijkse uitkering van Afl 11.093,88, maar niet vanaf september 2014 (het moment dat de man zijn pensioen uitgekeerd heeft gekregen), maar pas vanaf het moment dat de vrouw aanspraak heeft gemaakt op verdeling van dit pensioen (per november 2020, het moment waarop zij dit heeft gevorderd bij eis in reconventie).

Toepassing Boon/Van Loon na scheiding op de Antillen

Geschil over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap na scheiding op de Antillen. Het hof oordeelt ten aanzien van het opgebouwde pensioen dat er geen reden is om af te wijken van Boon/van Loon. Het hof deelt de pensioenaanspraak toe aan de man en die wordt veroordeeld wegens overbedeling van pensioen een som ineens te betalen aan de vrouw. De verrekening kan plaatsvinden door de man een voorwaardelijke uitkering op te leggen, die aan het leven van beide echtgenoten gebonden is en opeisbaar wordt naarmate de pensioentermijnen opeisbaar worden. Het hof verdeelt verder de gemeenschap.

Geen affinancieringsplicht bij onvoorwaardelijke indexatie met voorwaardelijk element

Er was geen verplichting voor de werkgever om alle toekomstige onvoorwaardelijke indexatie tot aan de verwachte sterfdatum bij voorbaat te financieren. Uit het AFM-arrest van de Hoge Raad volgt dat het niet nodig is toekomstige indexatie vooraf te financieren als de onvoorwaardelijke indexatie is gekoppeld aan het deelnemerschap. Dat is hier het geval. Om die reden waren er geen dwangsommen verschuldigd.

Voorshands oordeel misbruik bij echtscheidingsconvenant en afstandsverklaring; toelating tot tegenbewijs

Echtscheidingsgeschil. Vraag is of de man misbruik van omstandigheden heeft gemaakt bij de afstandsverklaring en het echtscheidingsconvenant. Die documenten bevatten nadelige afspraken voor de vrouw, waaronder afstand van pensioen. Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het tussen partijen niet in geschil is dat zij voorafgaand aan hun huwelijk over de huwelijkse gemeenschap afspraken hebben proberen te maken. In dit geval pakt een verdeling van de huwelijksgemeenschap in de geest van de ‘huwelijkse voorwaarden’ erg nadelig uit voor partij A. De rechtbank oordeelt voorshands dat partij A erin is geslaagd om te bewijzen dat partij B bij de totstandkoming van de afstandsverklaring en het echtsscheidingsconvenant misbruik van omstandigheden heeft gemaakt. Partij B wordt toegelaten tot tegenbewijs.